In de serie Migrant Voice laten we uiteenlopende mensen met migratie-ervaring aan het woord. Deze keer een bijdrage van Oumaima al Abdellaoui en een reflectie van Jorrit Hoekstra.
Oumaima al Abdellaoui: “Het is vrijdagavond, tien uur. De koele lucht streelt mijn wangen als ik deuren van de universiteit achter me laat. Ik nader het bushokje en zie een dame van rond de vijftig, deftig gekleed, haren in een strakke knot; ze had mijn professor kunnen zijn. Tegenover haar staat een moeder, vermoedelijk rond de dertig, samen met haar twee kinderen. Ze houdt haar driejarige vast aan zijn arm en met de andere hand wiegt ze haar dochter, die in de kinderwagen ligt, in slaap. De peuter wrikt zich los van de moeder, rent naar de dame en geeft haar een klap op haar knie. Hij schatert het uit en kijkt haar afwachtend aan. De dame wordt boos, draait zich om naar de moeder gaat tekeer. De moeder begrijpt vrij weinig van de vrouw tegenover haar, verontschuldigt zich en geeft in gebrekkig Engels aan dat ze haar niet kan verstaan. De dame heeft er geen oor naar en gaat door: ‘Als je godverdomme nou normaal Nederlands sprak, dan kon je je kind tenminste opvoeden’. Ze slaat haar sjaal om zich heen en stormt boos weg.
Ik sta met een mond vol tanden. In mij brandt een vuur, het vuur des onrecht. Maar, zo menselijk als ik ben, heb ik even een moment nodig om mezelf te herpakken. Terwijl de dame wegstormt roep ik haar na: ‘Nou ja zeg, vindt u het normaal om zo tegen je medemens te spreken?’. De vrouw negeert mij en loopt stug door.
Ik wend me tot de moeder en haar kinderen, en geef het slapende meisje een aai over de bol. De moeder vertelt me dat ze pas een paar maanden in Nederland is en moeite heeft met de taal. Het gezin is gevlucht uit Syrië en de vader heeft de reis helaas niet overleefd. ‘Ik voel dat het mijn plicht is om mijn kinderen nu hier op te voeden, zo maken ze kans op een veilige toekomst. Dit was de droom van mijn man en hier heeft hij zijn leven voor gegeven. Dit soort situaties komen vaker voor, maar opgeven is geen optie. Ik moet doorzetten om de droom van mijn man in leven te houden. Het mag niet zo zijn dat mijn geliefde voor niets is gestorven.’
Hakkelige zinnen
Halverwege de laatste zin vullen haar ogen zich met tranen. Voor mij staat een gebroken vrouw. Kwetsbaar, getraumatiseerd en toch zo ongelofelijk sterk. Ik kan me haast niet inbeelden hoe het voor haar moet zijn om dit in haar eentje te doen. Ik versta alles wat ze zegt, maar mijn vermogen om te antwoorden reikt niet verder dan hakkelige zinnen. Het voelt onvoldoende, mijn kleine vocabulaire, om haar te troosten. In een opwelling trek ik haar naar me toe en knuffel haar innig. Lichaamstaal spreekt meer dan duizend woorden. Het is het minimale wat ik kan doen, want mijn bus komt net aanrijden. Ze bedankt me hartelijk en met haar kinderen zwaait ze me uit.
Ik stap in en zie tot mijn verbazing dat de dame ook is ingestapt. Ik dacht dat dat zij was weggelopen? Het vuur in mij wakkert weer aan. Ik wil naar haar toelopen. Haar uitleggen dat ik me als Nederlander schaam voor haar gedrag. Als het aan mij lag, mochten zulke mensen zich geen Nederlander noemen. Ik wil haar als pedagoog vertellen dat het spreken van Nederlands niets te maken heeft met goed opvoeden. Sterker nog, de Syrische vrouw voedt hem beter op door hem zijn moedertaal goed aan te leren. Ik wil haar ook vertellen dat wat de peuter deed, hoort bij de gezonde ontdekking van emoties en grenzen. Er is zoveel dat ik haar mee wil geven, maar mijn gedachten houden me tegen. Ik moet er over twee haltes uit en misschien duurt mijn verhaal te lang en mis ik mijn stop. En, ik ben een Marokkaanse, islamitisch-geklede dame. De vrouw zou ook tegen mij kunnen schreeuwen. Er hoeft maar een sensatiezoeker in de bus te zitten en ik sta op facebook. Ik kan de koppen al lezen: hoofddoekje zoekt ruzie met oud Nederlands vrouwtje.
Knoop in mijn maag
Daar in mijn gepieker is de tijd voorbijgevlogen en moet ik alweer uitstappen. Ik gun de vrouw nog een scherpe blik en verlaat met een knoop in mijn maag de bus. Het vuur in mij wakkert nog steeds, maar de woede is nu naar mezelf gericht. Zodra zij een ander tegenkomt, doet ze het weer. Wellicht uit onwetendheid, misinformatie of onjuiste beeldvorming. Het voelt als een plicht om elkaar hierin te onderwijzen. We klagen namelijk wel over negatieve beeldvorming, maar heb ik zelf niet gefaald door deze vrouw te laten gaan zonder een goed gesprek? Ik had haar uit kunnen nodigen tot contact om verder te praten over deze situatie. Ik had, ik had, ik had, maar ik heb het niet gedaan, omdat ik me liet tegenhouden door mijn eigen angsten. Situaties zoals deze kunnen we voorkomen door te durven, in gesprek te blijven en te blijven bouwen aan ons diverse, Nederlandse collectief. Ik laat me dit geen tweede keer overkomen.
Over Oumaima al Abdellaoui
Oumaima al Abdellaoui is een Marokkaans-Nederlandse moslima. Haar vader is geboren en getogen in Tetouan en haar moeder dichter bij huis, in Amsterdam-Noord. Zij is schrijfster van het boek ‘Over muren heen’, samen met rabbijn Lody van de Kamp. In het dagelijkse leven studeert ze Pedagogische Wetenschappen aan de Vrije Universiteit. Daarnaast is ze public speaker, moderator op evenementen en oprichtster van Stichting UniYoung. Deze stichting mobiliseert jongeren om zich in te zetten voor maatschappelijke doeleinden. De pedagogiek vloeit in haar leven door want ze zoekt geregeld verbinding met het jongere kind op kinderdagverblijven. Ten slotte vult ze haar vrije dagen graag op door veel te reizen.
Jorrit Hoekstra:“Dit verhaal van Oumaima laat zien dat niet alle ontmoetingen leiden tot meer begrip. OnMigration verzamelde de laatste jaren verschillende onderzoeken over de invloed van ontmoeting op het draagvlak voor migratie. Na het lezen van deze column stel ik me een ‘alternative hopeful ending’ voor waarin Oumaima en de vrouw verder in gesprek te gaan. Welke omstandigheden had Oumaima kunnen creëren om tot meer wederzijds begrip te kunnen komen en de vooroordelen van de vrouw te verminderen?
Al in 1954 deed Gordon Allport onderzoek naar welke omstandigheden bijdragen aan het creëren van minder vooroordelen van meerderheden over minderheden. Ten eerste constateerde hij dat contact leidt tot het leren over elkaar, tevens neemt de angst voor de ander af, en ten slotte word je door het contact beter in het perspectief van de ander in te nemen en begrip op te brengen voor de zorgen van de ander. Onderzoek van de laatste decennia laat zien dat contact vooral invloed heeft op de laatste twee (affectieve) zaken.
Maar wanneer leidt contact echt tot vermindering van vooroordelen? Er zijn vier voorwaarden: gelijkwaardigheid in de relatie, een gezamenlijk doel om na te streven, samenwerking is nodig om dit doel te bereiken, er is begeleiding van ‘een autoriteit’ die door jou en de ander gerespecteerd wordt en die zorgt voor coöperatief gedrag.
Wat nu als Oumaima en de dame uit de bus elkaar hadden getroffen tijdens een avond over nieuwe inrichting van het plein voor de Universiteit, de plek waar de column zich afspeelt en een plek die Oumaima en de dame frequent gebruiken. Zij zijn daar beide – als gebruiker van de plek – op die avond gelijkwaardige gesprekspartners, er is een gezamenlijke doel; namelijk verbetering van de plek, samenwerking is nodig omdat alle belangen en perspectieven nodig zijn om te bepalen wat er verbeterd moet worden en hoe en er is een authoriteit in de vorm van de Universiteit die de avond host.
In de gesprekken over de plek blijkt dat de dame niet alleen een aantal vooroordelen heeft over migranten, maar zich ook doodergert aan de verloedering van de openbare ruimte en het gedrag van mensen in de bus. In de gesprekken blijkt dat zij dit koppelt aan de manier waarop de samenleving zich heeft ontwikkeld, inclusief de toegenomen multi-culturaliteit.
Tijdens de avond leert Oumaima een andere kant van deze vrouw kennen, of ten minste dieper begrijpen waar de nijdigheid van de dame vandaan komt.
Tegelijkertijd wordt er ook nagedacht over verbeteringen om de rommel op het plein op te lossen. Oumaima brengt een aantal slimme ideeën in die DE oplossing zijn voor de problemen die de dame ervaart. Oumaima merkt dat de dame die avond respect heeft ontwikkeld voor haar en dat het Marokkaans-Islamitisch gekleed zijn nu niet meer als een drempel voelt om in gesprek te gaan met de dame.
Aan het eind van de avond staan ze nog even na te praten en Oumaima voelt dat dit het juiste moment is om iets te zeggen over het incident in de column. Oumaima zegt: “net als dat u zich ergert aan het gedrag van anderen in de bus erger ik me aan uw gedrag in het bushokje die avond”. En Oumaima legt op milde toon uit waar haar eigen ergernis vandaan komt en wat het gedrag van de vrouw met Oumaima doet. De vrouw toont begrip voor Oumaima en geeft aan de volgende keer tot 10 te tellen.
Ik hoop dat deze ‘alternative hopeful ending’ een mooi aanvulling is op het verhaal van Oumaima en meer inzicht geeft in wanneer en wat voor soort contact echt bijdraagt aan het verminderen van vooroordelen over migranten. Dit is wat mij betreft namelijk essentieel voor het komen tot duurzame toename van draagvlak voor migratie.”